Hardnekkige onzin over cannabis ‘ontmanteld’
Jarenlang werd er een hoop onzin over wiet verkondigd, die de wetenschap inmiddels allang heeft achterhaald. Tijd om deze onzinverhalen over cannabis te ontmantelen.
Posttraumatische stressstoornis (PTSS) is een ernstige psychiatrische aandoening die kan optreden als reactie op zware of langdurige stress, zoals het meemaken van oorlog of psychisch en fysiek geweld. Gelukkig kan cannabis als (zelf)medicatie flink helpen! Vier voordelen met wetenschappelijke onderbouwing.
PTSS is een angststoornis en wordt gekenmerkt door terugkerende symptomen waarbij de patiënt de oorspronkelijke traumatische gebeurtenis opnieuw beleeft tijdens nachtmerries, flashbacks en zich opdringende gedachten. PTSS-lijders getroosten zich grote moeite om niet herinnerd te worden aan de traumatische gebeurtenis en verkeren lange periodes in een staat van verhoogde angst en emotionele opwinding.
Niet iedereen die een ernstig trauma ervaart, ontwikkelt PTSS, maar de prevalentie is niettemin hoog. Geschat wordt dat circa twee derde van de hele bevolking op enig punt in zijn of haar leven een trauma oploopt. De lifetime-prevalentie van PTSD varieert aanzienlijk tussen populaties, waarbij het gemiddelde in de VS op 8% ligt en dat in Cambodja en Algerije op respectievelijk 28% en 37%.
Er zijn vele aanwijzingen dat het endocannabinoïden-systeem een fundamentele rol speelt in de regulering van vrees en angst. Men denkt zelfs dat variaties in het gen CNR1, dat codeert voor de expressie van de cannabinoïden-receptoren, een mens in mindere of meerdere mate vatbaar kan maken voor angststoornissen als PTSS.
Uit een onderzoek uit 2011 onder muizen concludeerde men dat overexpressie van CB₂-receptoren anxiolytische gedragingen verminderde en een toename veroorzaakte van gamma-aminoboterzuur (GABA) in de hippocampus en de hypothalamus.
Uit een in vivo onderzoek bij mensen kwam naar voren dat mensen met PTSS een verhoogd niveau van CB₁-receptoren hadden, samen met een verlaagd niveau van de endogene agonist anandamide, plus een lager cortisolniveau. Het viel op dat de aanwezigheid van die drie factoren voldoende was om 85% van de PTSS-gevallen correct te classificeren.
Het blijkt dat cannabinoïdesignalering belangrijke, maar uiteenlopende rollen speelt bij angstreacties, al naargelang het betreffende deel van de hersenen. Uit een onderzoek uit 2007 onder muizen zonder CB₁-receptoren (speciaal daarvoor gefokt) bleek dat deze een gebrek aan contextuele geconditioneerde angstreactie lieten zien. Bij gewone muizen verhoogde de CB₁-receptoragonist WIN-55,212-2 de angstreactie, terwijl de antagonist AM-251 deze verlaagde.
Het viel de onderzoekers op dat de hippocampus betrokken is bij de contextuele angstreactie, terwijl de meer primordiale, door een signaal veroorzaakte angstreactie wordt geassocieerd met de amygdala. Uit eerdere onderzoeken bleek dat CB₁-receptoragonisten betrokken zijn bij het uitschakelen van de door een signaal veroorzaakte reactie die wordt geassocieerd met de amygdala, door negatieve herinneringen uit te wissen die gewoonlijk meteen na het ervaren van een negatieve prikkel worden opgeslagen. Een onderzoek bij ratten uit 2014 leverde aanvullend bewijs hiervoor omdat het liet zien dat toediening van de CB₁-receptoragonist WIN-55,212-2 twee uur na een negatieve prikkel de schrikreactie verminderde wanneer het subject later werd geconfronteerd met herinneringen aan gelijke omstandigheden.
Al naargelang het gedeelte van de hersenen, en of de angstreactie contextueel is of door een signaal veroorzaakt, kan toediening van THC en andere agonisten dus zowel positieve als negatieve effecten hebben. Een eenvoudige manier om het verschil te beschrijven tussen contextuele en door een signaal veroorzaakte angstreacties, is dat de door een signaal veroorzaakte reactie optreedt ten gevolge van de herhaling van de oorspronkelijke negatieve prikkel, terwijl de contextuele reactie optreedt wanneer het subject in een identieke of soortgelijke situatie wordt geplaatst als die waarin de oorspronkelijke negatieve prikkel zich voordeed.
Wat dit betekent voor mensen die aan PTSS lijden is onduidelijk (als de resultaten al bij mensen herhaald kunnen worden), maar het zou kunnen betekenen dat verschillende cannabinoïden – of verschillende samenstellingen ervan – nuttiger kunnen zijn al naargelang de verschillende stadia of verschillende aspecten van het herstelproces.
PTSS heeft diverse neurologische langetermijneffecten die ten grondslag liggen aan de reactie van de patiënt op stressvolle situaties die volgen op de aanvankelijke negatieve prikkel(s). De meerderheid van de mensen verwerkt en onthoudt stressvolle situaties door middel van een ingewikkelde reeks neurochemische interacties, om de kans op toekomstige herhaling te minimaliseren. Als dit proces chronisch wordt verstoord, kunnen normale reacties op mogelijk stressvolle situaties onherstelbaar belemmerd worden, aangezien abnormale biologische mechanismen verankerd raken. In dat geval kan zich PTSS ontwikkelen.
Er is herhaaldelijk geconstateerd dat vrouwen meer geneigd zijn om een angststoornis te ontwikkelen na blootstelling aan trauma dan mannen en er zijn aanwijzingen dat ook de neurologische effecten verschillen. Dit is ook geconstateerd bij dieren. Een onderzoek onder ratten uit 2011 liet zien dat vrouwtjes onder normale omstandigheden hogere niveaus aan CB₁-receptoren in het cerebellum en de hersenstam hadden, en te maken hadden met hogere niveaus aan CB₁-receptorfosforylatie (inactivering door toevoeging van een fosfaatgroep, door de werking van stoffen die bekendstaan als eiwitkinase-enzymen) en lagere algehele niveaus aan CB₁-receptoractiviteit als reactie op herhaaldelijke stress.
Dit suggereert dat vrouwen meer subjectieve verlichting zouden kunnen ervaren ten gevolge van het gebruik van CB₁-receptoragonisten. Dat zou ook de voorkeur voor THC bij vrouwen verklaren die de auteurs van het onderzoek waarnamen, evenals een verhoogde neiging tot afhankelijkheid van en zucht naar cannabis. Derhalve moeten cannabinoïdeagonisten verder onderzocht worden om vrouwspecifieke therapieën te kunnen ontwikkelen voor neuroprotectie in gevallen van PTSS.
In 2009 werden in een klinisch onderzoek de effecten onderzocht van de synthetische agonist nabilone op 47 patiënten gediagnosticeerd met PTSS die leden aan nachtmerries die onbehandelbaar leken. 72% van de patiënten die nabilone ontvingen, meldden het “achterwege blijven van nachtmerries” of de “aanzienlijke verlaging van de intensiteit van nachtmerries”.
Sommige patiënten meldden ook subjectieve verbeteringen in de duur en kwaliteit van hun slaap, gecombineerd met minder nachtzweten en flashbacks wanneer ze wakker waren. Vier patiënten stopten na een aantal maanden nabilone gebruikt te hebben zelfs helemaal met hun gangbare medicatie omdat hun nachtmerries na het stoppen met nabilone niet terugkwamen of mild bleven. Andere patiënten meldden dat na het stoppen met nabilone hun nachtmerries snel terugkeerden. 28% van de oorspronkelijke proefpersonen stopten met het programma nadat ze “milde tot matige” bijwerkingen ervoeren.