30% meer opbrengst door wietplanten te snoeien?
Plantentraining: 30% meer wiet oogsten (ten opzichte van ongetrainde wietplanten) door de juiste bladeren op het juiste moment te snoeien.
Het is vandaag de dag niet moeilijk om aan goede wietzaden te komen, en zelf je eigen mediwiet te kweken. Fenotypen en genotypen kunnen helpen om daarbij een goede keuze te maken. Maar wat zijn fenotypen en genotypen eigenlijk, en wat wordt er bedoeld met een goed of slecht fenotype?
Als je binnen of buiten weleens wietplanten uit zaden hebt gekweekt, heb je je misschien wel verbaasd hoeveel wietplanten van dezelfde soort kunnen verschillen. In de beschrijving van het zadenbedrijf staat immers van alles over de planten, zoals bijvoorbeeld de structuur van de toppen, de bloeitijd en de effecten van de wiet bij het roken. De belangrijkste eigenschappen zijn in potentie aanwezig in de genen van de planten, en komen – als het een stabiele wietsoort betreft – tot uiting wanneer je de planten kweekt.
Toch komen niet alle eigenschappen altijd tot uiting wanneer je wietplanten van dezelfde soort kweekt. Dit komt omdat breeders (veredelaars van wietsoorten) nooit alle eigenschappen dominant in de genen van de zaden kunnen vastleggen. Sommige eigenschappen komen bij een deel van de planten tot uiting, terwijl andere planten ze niet laten zien. Het fenotype van een wietplant is simpelweg het geheel aan alle zichtbare tot uiting gekomen eigenschappen.
Het genotype van een wietplant daarentegen, zijn eigenschappen zoals ze in de genen in de cellen vastliggen. Van sommige eigenschappen weet een veredelaar het genotype, maar het is onmogelijk om het genotype van alle mogelijke eigenschappen te achterhalen.
Fenotype: Het geheel aan te observeren eigenschappen van een organisme (plant) zoals vorm, formaat, kleur, geur en gedrag die tot uiting gekomen zijn onder invloed van het genotype en de omgeving. Gelijkende organismen uit een groep worden soms een fenotype genoemd. Het fenotype kan gedurende het leven van het organisme veranderen als gevolg van veroudering en de omgevingsfactoren.
Genotype: De genetische bouwstenen van een organisme. Het genotype bepaalt de overerfelijke potentiële eigenschappen en tekortkomingen van een individueel organisme van geboorte tot volwassenheid. Bij organismen die door bevruchting voortplanten bevat een individueel genotype alle genen die door beide ouders zijn doorgegeven. De uiteindelijk tot uiting komende eigenschappen (fenotype) worden bepaald door de dominantie van eigenschappen (van moeder en vader) ten opzichte van elkaar, als wel de omgevingsfactoren waarin het organisme opgroeit.
Niet alle kruisingen zijn een verbetering ten opzichte van hun ouders. Je kunt er dus niet klakkeloos vanuit gaan dat een kruising tussen bijvoorbeeld een Haze en een Kush, de smaak en high van Haze heeft, maar de compacte structuur en korte bloeitijd van Kush. Goede zadenbedrijven stellen hun nieuwe soorten daarom bloot aan een nauwkeurig selectie- en veredelingsproces, dat ervoor zorgt dat de belangrijkste eigenschappen tot uiting zullen komen. Ze proberen het genotype van de moeder-en vaderplant te achterhalen, zodat de nieuwe kruising voorspelbare fenotypes oplevert.
Er zijn ook zogenaamde F1 kruisingen. De letter F staat in dat geval niet voor het woord fenotype maar voor het Latijnse woord Filius, dat ‘zoon’ betekent (ook al komen er voornamelijk dochters uit gefeminiseerde zaden). Zo’n F1 kruising is de eerste generatie zaden uit een kruising. Kruis je twee F1 planten met elkaar, dan ontstaat de tweede generatie en zo ontstaat een F2 kruising. Kruis nog eens en je krijgt een F3 kruising etc. etc.
Een willekeurige kruising tussen twee wietplanten zal ook willekeurige eigenschappen opleveren. Met een willekeurig gekruiste F1, F2 of F3 generatie kweken is dan ook een grote gok. Hoe hoger het nummer overigens, hoe meer variatie of hoe meer verschillende fenotypes je zult zien tussen de planten.
Er zijn echter ook zogenoemde F1 hybrides. F1 geeft aan dat het hierbij om een eerste generatie gaat, en het woord hybride betekent dat de ouders van deze zaden genetisch veel verschillen. Bijvoorbeeld wanneer je een pure indica met een pure sativa kruist. De grote genetische verschillen tussen de ouders, zorgen ervoor dat zulke F1 hybrides vaak opmerkelijk stabiel zijn. Daarnaast bezitten zulke F1 hybrides iets dat hybride groeikracht genoemd wordt, een kracht die ervoor zorgt dat deze planten zo’n 25% sneller en uitbundiger groeien dan hun ouders. Dit is geen toverkracht maar simpelweg een verbetering van de genen, denk maar aan bastaards bij honden, die zijn doorgaans een stuk sterker dan doorgefokte rassen zoals boxers en chihuahua’s.
F2 hybriden kun je zelf maken door twee planten uit F1 hybride zaden met elkaar te kruisen. Deze planten zullen echter meer variëren dan F1 planten. Slechts de helft van de zaden zullen nog de eigenschappen hebben die de zaadproducent in de beschrijving zette. Ze kunnen echter nog steeds wel dezelfde potentie en opbrengst hebben, als je geluk hebt.